‘Het is niet eerlijk,’ snotter ik.
‘Wat niet?’
‘De hele tijd heb ik met een uitgestoken hand op je gewacht. En net nu ik het heb opgegeven en m’n arm te moe is kom je bij me.’
Hij zucht diep en kijkt me vertwijfeld aan. ‘Wat bedoel je nou precies, want aan dit geratel heb ik weinig…’
‘Ik ben moe…’ zeg ik klaaglijk.
‘Dat zie ik. Maar wat bedoel je nou?’ Hij kijkt me aan met opgetrokken wenkbrauwen.
‘Ik wil niet meer wachten tot jij eens tijd voor mij hebt. Jij mag er ook wat moeite voor doen.’
‘Dat doe ik ook!’ zegt hij verontwaardigd.
Ja hij doet ook wel wat, maar dat is niet wat ik wil. Dat snapt ie natuurlijk niet. Met mijn mouw veeg ik mijn tranen weg en snuif. ‘Ik vrees dat we elkaar niet kunnen geven wat de ander verlangd.’
Een ijzige stilte valt, waarin ik alleen onze ademhaling hoor, die synchroon gaan. We slikken zelfs tegelijk.
‘Wat heb ik volgens jou nodig dat je mij niet kan geven?’ vraagt hij met luide stem.
Vanonder mijn wimpers kijk ik hem aan. ‘Nou, jij wilt ruimte.’
‘En dat kan je me niet geven?’ vraagt hij fel.
Verward kijk ik op. ‘Nee. Ja. Dat bedoel ik niet!’ zeg ik hoofdschuddend. Denkt hij nu werkelijk dat ik hem dat niet gun? Ik wil hem alle vrijheid van de wereld geven, als hij me maar niet uit zijn leven verband.
‘Wat bedoel je dan? Wees verdikkeme nou eens duidelijk!’
Bij het zien van de schittering in zijn ogen schuif ik iets bij hem vandaan. Het maakt me oncomfortabel, al is het stom om bang voor hem te zijn. Ik heb hem keer op keer gevraagd of hij geduld met me wil hebben. Ben ik te ver gegaan? Verwoed probeer ik m’n gedachten te ordenen maar ze liggen door elkaar als een pakje gevallen mikado stokjes. Ik heb het gevoel dat ik heel voorzichtig te werk moet gaan, anders donder ik uit elkaar en ben ik af. Moet ik opnieuw beginnen.
Ik schraap mijn keel, kuch een keer, neem een slok water en zucht dan eens diep. Alleen om tijd te rekken. Hij weet het. Ik weet het. Al die tijd zit hij als een standbeeld naast me en ik zit hier met gedachten die tegen elkaar tekeer gaan en om de microfoon vechten om mij eens te vertellen waar het op staat.
‘En?’
‘Hm?’ Ik kijk hem aan en zie dat die boze blik weg is. Daarvoor in de plaats is medelijden ontstaan. Ik word er ineens gepikeerd door.
‘Uitleg alsjeblieft?’
‘Ik doe m’n best,’ mompel ik kortaf.
‘Dát weet ik,’
Boos kijk ik hem aan. Hij glimlacht terug, al bereikt die lach zijn ogen niet. ‘ Ik bedoel,’ begint hij. ‘ Jij wilt alles perfect, maar gevoelens kunnen niet perfect zijn. Zijn nooit perfect. Zeg me gewoon wat je denkt. Wat je voelt. Laat me nou voor één keer in dat malle brein van je kijken.’
Onzeker ga ik verzitten op de bank. Ik schuif m’n rechtervoet onder m’n linker bovenbeen, zodat ik hem recht aan kan kijken. Hij heeft gelijk. Zeggen wat ik denk, zonder poedersuiker er op te strooien. Communicatie is het fundament voor een bloeiende relatie, hoorde ik van de week in een podcast. Laten we daar dan maar mee beginnen…
‘Jij doet je ding en daar ben je goed in. Ik heb het gevoel dat ik er een beetje bij bungel,’ zeg ik snel.
Na een korte, gespannen stilte vraagt hij: ‘Dus je vind dat ik geen tijd voor je heb, daar komt het op neer?’
Langzaam schud ik mijn hoofd. ‘Nee, niet echt…’ fluister ik en staar langs hem heen. Waarom is het zo lastig om mijn gedachten in woorden om te zetten?
Een beeld van een boot komt in me op. Ik zie hem aan het roer. Ik stap in de reddingsboot en laat me zelf van het schip zakken. Hij kijkt me aan, zwaait zelfs naar me, terwijl ik daar, heel zielig in mijn eentje zit en wacht. Eerst heb ik medelijden met mezelf. Waar wacht ik op? Tot hij me er uit komt halen? Waarom ben ik daar gaan zitten? Is het niet leuker en fijner om daar bij hem te gaan staan, aan het roer? Samen de golven te bestrijden? Nu laat ik hem alleen. Waarom heb ik mezelf aan de kant gezet? Dat wil ik niet!
Langzaam vervaagt het beeld en wordt zijn gezicht weer helderder. Met opgetrokken wenkbrauwen kijkt hij me aan. Nieuwsgierig, ongeduldig, afwachtend.
‘Ik wil graag meer met je beleven,’ fluister ik.
Zijn ogen worden zacht, en dan kijkt hij me aan alsof hij weer medelijden met me heeft.
‘Samen dingen doen,’ zeg ik nu harder. ‘Ik wil meer sámen beleven. Niet dat ik jou allemaal dingen zie behalen en ik van een afstandje toekijk.’
Hij pakt mijn hand, staart naar onze handen die in elkaar glijden als twee puzzelstukken die bij elkaar horen. Bij hem zijn voelt goed, maar ook alsof ik continue mijn best moet doen om hem bij te houden.
Hij schud zijn hoofd en zegt: ‘Er is plek genoeg voor jou, om je eigen koers te varen. Om samen onze koers te varen. Wat je maar wilt. Het is alleen aan jou om die plaats in te nemen en zelf het roer in handen te nemen, in plaats dat je het elke keer weg geeft mij geeft. Jij bent nog steeds de stuurvrouw van je eigen leven. Niemand kan die taak overnemen.’
Hij laat een stilte vallen. Ik weet niets te zeggen.
‘Dus, kom je aan boort?’
Meer korte verhalen lees je hier.
Wees de eerste om te reageren