Mijn tweelingzus is het verhaal van de 23 jarige Agnes. Ze wordt onderdrukt door de herinneringen aan de brand die haar opa en oma vermoordde. Wanneer sporen van een moord naar Agnes leiden, wordt ze door de politie opgepakt voor verhoor. Ze kán dit niet gedaan hebben! Waarom wil niemand geloven dat dit het werk is van haar tweelingzus?
Au! Nee! Niet weer… Waarom word ik altijd verdoofd?
Mijn tweelingzus
‘Mevrouw, weet u waarom u hier bent?’ vraagt agent Poolz.
Ik kijk om me heen in de grijze kamer. Het voelt hier ijzig en kil. Waarom maken ze verhoorkamers altijd zo onaangenaam? Vanmorgen werd ik opgehaald, nee opgepakt, vanuit mijn huis en hierheen gebracht. De agent beschuldigde me van moord! Bizar… Ik een moord plegen? Ik zou niet eens weten hoe! ‘Nee, ik weet niet waarom ik hier ben,’ zeg ik dan ook.
‘waar was u, de avond van de moord?’
‘welke moord?’
‘waar was u eergister avond?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Thuis, neem ik aan.’
De agent trekt zijn wenkbrauwen hoog op. ‘dat weet u niet meer?’
‘Ik heb last van geheugenverlies. Als u mijn therapeut had gesproken, wist u ervan.’ Ik weet dat het kinderachtig klinkt, maar ik vind dit ook kinderachtig! Een onschuldige meeslepen naar het bureau, pff…
Agent Poolz knikt zijn collega toe, die de kamer uit gaat. Er verstrijken een paar seconden, waarin de agent mij doordringend aankijkt. Ik staar terug. Als de man weer de kamer inkomt heeft hij iets in zijn handen. Meteen klinkt er een harde piep in mijn oren. Mijn ogen willen niet van het voorwerp wegkijken. Alsof het een kostbaar geschenk is, legt de man de rode koffer, vlak voor mij op de tafel. Een kriebelig en koud gevoel trekt over mijn arm, alsof er honderden beestjes over mijn armen kruipen. Ik wrijf ze weg met mijn handen.
‘U herkent de koffer?’
Ik schud wild met haar hoofd. ‘Nee! Ik bedoel ja… Niet deze. Hij lijkt op die van mijn oma. Zij is twee jaar geleden omgekomen bij de brand in haar huis.’
‘Dat is vreemd, want uw vingerafdrukken staan op de koffer en de inhoud.’
‘Kan niet!’ zeg ik fel. ‘De koffer van mijn oma is ook in vlammen opgegaan.’ Ik begin te trillen en mijn ademhaling wordt onregelmatig. Het voelt alsof iemand me langzaam in een ijskoud bad wil verdrinken. Ik moet hier weg! Ik sta op en loop naar de deur, maar die gast gaat gewoon voor de deur staan.
‘Deze koffer vonden we langs de kant van de weg. Je hebt verrassend veel sporen achtergelaten, Agnes,’ zegt agent Poolz, alsof er niets gebeurde.
Ik zeg niets en ga weer zitten. De agent klikt de koffer open en kijkt mij aan.
Nieuwsgierig kijk ik in de koffer. Van schrik spring ik op waardoor mijn stoel omvalt en op de grond klettert. Het geluid is zo hard dat ik mijn handen voor mijn oren sla. Met bibberende handen zet ik de stoel weer overeind. Dan schuifel ik naar de muur en ga er met mijn rug tegenaan staan, zodat ik niet val. Vanaf hier kijk ik nog eens naar de inhoud van de koffer. Op de bodem ligt een groot hakmes met bloed op het snijvlak en het ligt op een bedje van hartjes confetti. Welke zieke geest doet dit? Gal kruipt omhoog in haar keel, en ik probeer het verwoed weg te slikken.
‘Ik vind het bijzonder dat u de brand net opbracht, daar werd u ook van beticht. Net als het meermalig mishandelen van buurtkinderen.’
‘Dat was ik niet!’ In sla mijn handen weer over mijn oren en wieg mezelf heen en weer om rustiger te worden. Dit werkt meestal, maar nu heeft het geen resultaat. ‘Niet weer, niet weer… Ik was het niet. Het is Abby, mijn zus. Altijd mijn zus.’
‘Ga even weer zitten, Agnes, zodat we dit gesprek kunnen afronden,’ hoor ik de agent zeggen, maar ik wil niet zitten. Ik wil hier weg.
Ik sla mijn armen langs mijn lijf en bal mijn vuisten. ‘Jullie hebben de verkeerde. Snap dat dan! Al die tijd is zij het geweest. Ik heb niets gedaan!’ Waarom wil niemand me geloven? Het was mijn tweelingzus, mijn gruwelijke monster. Altijd kreeg ik de schuld en nu weer. Waarom? Omdat ze Abby nooit konden vinden, maar mij wel. En nu moet ik het weer voor haar opknappen. Waar is dat rotwijf als je haar nodig hebt!
Ik schreeuw, ik vraag, ik smeek, ik eis en trek van frustratie mijn haren uit mijn hoofd. Ik heb hier niets mee te maken! Anders wist ik dat toch nog wel? Mijn lijf voelt zwaar aan, alsof iemand lood over me heen giet. Ik laat me langs de muur op de grond zakken. Zoals altijd wordt het zwart voor mijn ogen en hoor ik een harde piep in mijn oren. Met mijn vuisten probeer ik het verdomde geluid uit mijn brein te slaan.
Naast me hoor ik iets ruisen en net wanneer ik mijn hoofd omhoog wil kantellen om te zien wat het is, voel ik iets kouds in mijn nek en dan een steek. Au! Nee! Niet weer… Waarom word ik altijd verdoofd? Ik doe niet eens de moeite om er wat van de zeggen, want het heeft toch geen nut. Ik sla nog mijn arm opzei, al weet ik dat het geen nut heeft.
Langzaam zak ik het duister in.
Ineens schiet ik rechtop, en haal diep adem. Paniekerig voel ik aan mijn lijf. Ik leef nog. Het was maar een droom. Nee, een nachtmerrie… Ik droomde dat Abby hartjes confetti maakte. Het duizelt me. Ik kijk om me heen, maar het is alof iemand wat in mijn ogen heeft gesmeerd. Met beide handen wrijf ik door mijn ogen en herinner me de prik in mijn nek. Vandaar dat ik wazig zie. Dat klote spul wat ze in je lijf spuiten kan niet gezond zijn. Langzaam wordt mijn zicht helderder en ik probeer te ontdekken waar ik ben. Het lijkt hier op het gekkenhuis waar ze me vorig jaar ook in hadden gestopt. Maar ik ben niet gek!
‘Ah, u bent wakker,’ zegt een zachte stem vlak naast me. Toch schrik ik ervan.
Ik kijk opzij en zie een vrouw met fel oranje haar. Ze zet een dienblad met eten en drinken op m’n schoot.
‘Dank u,’ zegt ik schor.
‘Eet maar lekker op, u hebt straks een afspraak met meneer Fiebe.’
Alsof er een vulkaan in mijn hoofd uitbarst, komen de herinneringen omhoog. Ik ben op slag misselijk en schuif het dienblad voor me uit.
In gedachten zie ik mezelf op de laatste dag in Huize Rozenhaag – het gekkenhuis, waar ik nu blijkbaar weer ben-, en las de namen op het bord met specialisten bij de balie. Ook meneer Fiebe stond daar op. En nu, een jaar later, zit ik hier weer omdat niemand me wil geloven!
Er is maar één manier om mijn onschuld te kunnen bewijzen, ik moet Abby vinden. Waarom is ze er nooit wanneer ik haar nodig heb? En ze komt altijd bij me wanneer ik haar niet kan gebruiken. Maar goed, nu is ze welkom, een soort van…
De kamer van meneer Fiebe is beter dan de slaapzaal. Die zijn allemaal steriel wit en je voelt je daar opslag krankzinnig worden. Ik geloof direct dat iedereen daar vrijwillig zegt dat ze schuldig zijn, alleen maar om daar weer weg te komen. Daar wordt toch geen levende ziel beter van?
‘Zo, mevrouw Staal. Ik ben meneer Fiebe.’ zegt hij, terwijl hij tegenover me op een stoel gaat zitten. ‘Wij hebben elkaar nog nooit gesproken, maar ik heb wel uw dossier gelezen.’
Ik zeg nog niets. Eerst moet ik Abby aan hem voorstellen. Maar hoe? Hij zal ook wel net als alle anderen denken dat ik gek ben. Ik moet een plan bedenken waarmee ik Abby lok. Eigenlijk raar dat ik niet weet hoe ik haar kan bereiken…
‘Het zal wel moeilijk zijn om het allemaal alleen te doen. Ik bedoel, ik denk dat het fijner is als uw zus nu hier zou zijn.’
Met open mond staar ik de man aan.
Iemand die haar geloofd? De wonderen zijn de wereld nog niet uit! ‘Nou, ik heb haar liever niet in mijn buurt, ze doet me vaak pijn. En anderen ook. Daar krijg ik altijd de schuld van. Maar nu wil ik haar wel hier hebben, zodat ik kan laten zien dat ik onschuldig ben.
‘Dat snap ik.’
‘U… u snapt mij?’ Verrast blijf ik meneer Fiebe aanstaren. Dat heeft nog nooit iemand tegen mij gezegd!
‘Ja, mevrouw Staal. Ik kan me voorstellen dat u het zeer moeilijk hebt. Geen ouders en grootouders meer, u wordt beschuldigd van dingen die u zich niet kunt herinneren, en die blijkbaar worden gedaan door uw zus.’
Van verbazing kan ik even niets zeggen, dus ik knik alleen maar. Voor het eerst in een zeer lange tijd kruipt er een glimlach over mijn gezicht. Langzaam sta ik op en loop naar één van de ramen. Het is een prachtige dag, zo te zien. De rozen staan vol in bloei en de zon schijnt. Dan loop ik naar het andere raam, waar ik in gedachten blijf staren naar het tafereel dat zich buiten afspeelt. Het is mooi. Alsof ik kijk naar een herinnering, maar dat kan natuurlijk niet. Straks wil ik daar ook wandelen, het ziet er fijn uit.
Ineens wordt mijn aandacht getrokken door een vrouw die ik in de verte zie lopen. Ze komt op me af lopen. Ik herken haar. ‘Abby?’
‘O, is dat jouw tweelingzus? Roep haar maar, dan kunnen we met haar praten.’
‘Abby.. Abby!’
‘Waarom verdwijnt mijn woede tegenover haar zodra ze dichtbij is? Zij heeft al die vreselijke dingen gedaan! Ik zou haar op z’n minst moeten willen wurgen… Toch?’ Een paar seconden is het stil en in mij begint een woede te branden. Met mijn vuisten bonk ik tegen het raam wanneer ik Abby uit het zicht zie lopen. ‘Abby, kom hier! Jij zult boeten voor wat je hebt gedaan!’ Hoe kan het dat ik een compleet ander mens wordt als Abby dichtbij is?
‘Agnes, ik wil je iets belangrijks vertellen.’
Met een ruk kijkt ik op, omdat de toon in zijn stem ineens anders is. Argwanend kijk ik hem aan. Maar ik hoef niet bang te zijn voor dit mannetje. Hij kan mij niets doen.
‘Herken je dit uitzicht niet?’ vraagt meneer Fiebe en wijst naar buiten.
‘Wat?’
‘Kijk nog eens goed, Abby.’
Ik kijk al weg en hoor dan pas wat hij zei, dus ik kijk hem vragend aan.
‘ach, sorry. Ik bedoel Agnes. Jullie namen lijken nogal op elkaar.’
Verward kijk ik naar buiten. Het ziet er inderdaad bekend uit. En dan zie ik het. ‘Het huis van mijn ouders! Maar, ons huis was niet hi…’ Het vuur in mij laait zo mogelijk nog hoger op. Langzaam draai ik me om en staar naar meneer Fiebe. De vlammen moeten te zien zijn in mijn ogen, want hij doet geschrokken een stap achteruit. Stukje bij beetje voel ik hoe mijn lijf wordt overgenomen door haat. Abby is thuis. ‘Wat. Heeft. Dit. Te. Betekenen?’ vraag ik met opeengeklemde kaken en wijs naar het raam.
‘Laat me het uitleggen,’ zegt Fiebe. ‘Dit is om je herinneringen weer naar boven te halen. Dat is niet Abby, dat ben jij’ zegt hij, wijzend naar het raam.
Met twee handen grijp ik naar de witte dunne nek van meneer Fiebe. Ik wil niets liever dan hem het zwijgen opleggen. Hij liegt, net als die anderen! Hij wil me niet helpen, alleen maar de schuld geven. Maar ik heb niets gedaan. Dat zusje van mij moet een les leren. Meneer Fiebe zakt ineen onder mij en ik knijp nog harder terwijl ik hem lachend aankijk.
Ineen voel ik handen die mijn armen wegtrekken en me op de grond gooien. Naast mij zakt meneer Fiebe op de grond. Hij hoest en haalt schraperig adem. Jammer, mislukt.
‘Jij bent net als al die anderen! Je wilt me helemaal niet helpen!’ schreeuw ik hem toe.
En dan zegt hij iets wat mijn leven compleet op z’n kop zet.
‘Je hebt helemaal geen tweelingzus. Dat wat je daar ziet is een oude video van jou. Opgenomen door je moeder. Abby bestaat alleen in jouw hoofd.’
The end
Wat gaat er volgens jou verder gebeuren met Agnes?
Vond je dit een leuk verhaal? Lees dan ook eens mijn andere korte verhalen op dit blog
Wees de eerste om te reageren